Deze fraaie jeugdherinnering is ingezonden door slaaf jan.
Het is heet in die zomer van mijn jeugd. De luchten zijn eindeloos blauw en de middaghitte laat het asfalt trillen. Ik weet het nog niet, maar deze zomer zal alles veranderen. Het zal me naar de onpeilbare diepten van het verdriet brengen, me optillen en vleugels geven, mijn leven voorgoed een andere koers geven.
De buurt oogt stil en verlaten. Al mijn vriendjes zijn vertrokken, met tenten en caravans naar plaatsen en streken waar ik nog nooit van heb gehoord. Ik ben achtergebleven. Met Suze, het buurmeisje even verderop in de straat. Haar ouders doen ook niet aan vakantie. En zo zijn we wekenlang tot elkaar veroordeeld, alsof het oneindige heelal het zo heeft gewild.
Ik weet nog niets van liefde of verliefd zijn, ik weet alleen dat ik het fijn vind om bij Suze te zijn. Dat maakt mij tot een uitzondering, want geen van de kinderen in de buurt vindt haar leuk. Suze houdt zich vaak afzijdig, is verlegen en stil. Als we met z’n allen bij elkaar staan, staat zij een paar meter buiten de groep.
Maar ze is ook wild, en veel ruwer dan de meisjes die ik ken. Ze is sterk. Ze vecht als een wilde kat en zelfs de jongens zijn bang voor haar. Ze rennen als hazen als Suze boos is. Ik vind het prachtig, het beneemt me de adem en laat mijn huid gloeien. Want het klopt niet met wat iedereen me probeert wijs te maken. Dat een jongen, hoe dan ook, altijd sterker is dan een meisje. Het is niet waar. Suze is het bewijs.
Ik ben de sterkste van de klas, zeker weten, maar tegen haar kan ook ik niet op. Ze is zo snel, zo woest en hoezeer ik ook mijn best doe, uiteindelijk wint ze altijd. Uitleggen kan ik het niet, maar het geeft me een heerlijk gevoel als ik verloren onder haar lig. Als ze me dwingt genade te zeggen en kalm op me blijft zitten als ik allang heb opgegeven. Het is veilig haar warme lichaam op me te voelen, om gevangen te liggen tussen haar blote benen, met mijn armen machteloos onder haar knieën.
Ik wil zo graag dat ze blijft zitten, dat ze nooit meer opstaat en me voor altijd neerdrukt. Maar ze staat wel op, altijd weer, en als het gebeurt kom er een golf van teleurstelling over me. Ik zou alles voor haar willen doen, haar alles willen geven om altijd verslagen te zijn.
~
Het is maandag in die zomer en stiekem sluipen we over het erf van haar ouders naar de bollenschuur achter het huis. Het is er schemerig en koel en geluidloos glippen we langs de opgestapelde kistjes met bloembollen. We klimmen langs de oude, vermolmde trap naar boven en bereiken de lege zolder. Het is verboden terrein; we mogen hier niet komen. Maar we zijn er vaak.
Zachtjes lopen we naar de voorkant van de schuur en gluren door de grote kieren in het hout naar beneden. Suzes moeder is op het erf en hangt de was op. Ze is heel dichtbij en toch ook lichtjaren verwijderd. We horen haar zingen en zachtjes giechelend kijken Suze en ik elkaar aan. Dan is ze klaar, tilt de grote mand op en verdwijnt in huis. We zijn alleen.
De houten zoldervloer is grijs en vuil en tientallen banen zonlicht laten het stof op de vloer dansen en dwarrelen. Het ruikt er muf, maar voor ons is het een paradijs. We spelen hier vaak, Suze en ik: vader en moedertje, cowboy en indiaantje, doktertje en nog wel honderd andere spellen. Ik zet altijd het verhaal uit, bepaal de rollen. En in welk spel dan ook, ergens in het verhaal word ik overmeesterd door Suze, die vervolgens eindeloos lang bovenop me zit en me de baas is. Het is zo voorspelbaar als het tikken van een klok.
Ze zit schuin tegenover me en met veel passie vertel ik haar over het spel dat we gaan spelen. Ik vertel haar over het moment dat ze me tegen de grond duwt en mijn spierballen rolt tot ik echt niet meer kan.
“Jij wilt altijd verliezen!”
Die vier verwijtende woorden komen aan als mokerslagen en zuigen de lucht uit mijn longen. Het voelt alsof ik middenin een aardbeving sta, een aardbeving die maar niet wil stoppen. De tijd vertraagt, geluiden verstommen. Ineens begrijp ik het: niet alle jongens willen altijd maar verliezen. Een minuut geleden zou ik nog gezworen hebben dat het wel zo was, maar nu ligt het besef naakt en weerloos voor me.
Iedereen kan het nu zien, iedereen kan erom lachen. Die vier woorden verpulveren mijn naïviteit en tonen me een waarheid die ik niet onder ogen durf te komen: ik ben een eenling, ik ben anders. Ik raak in paniek, voel een angst die ik nog nooit eerder in mijn leven heb gevoeld. Zo intens, zo allesomvattend en zo overweldigend dat het me duizelig maakt.
Een tel later komen de woorden als een stortvloed over mijn lippen. Ik praat gejaagd, nerveus, vertel haar dat het niet waar is, echt niet, echt niet. Ik probeer haar brandende woorden met de mijne te blussen en te bedekken, zodat niemand anders ze kan zien. Ik praat tot al mijn woorden op zijn. Ik ben betrapt.
Vroeger dan normaal ga ik naar huis; vroeger dan normaal ga ik naar bed. Het is nog volop licht in mijn slaapkamer als de tranen komen. Onstuitbaar. In stromen. Wat is er met mij? De beklemmende angst is weer terug en mijn borstkas schokt wild op en neer. Wat als mijn ouders het te weten komen? Moet ik dan naar de dokter? Het ziekenhuis? De tranen doorweken het kussen en in mijn gedachten zie ik mijn ouders, hun gezichten verwrongen van ongerustheid. En ik zie de dokter, in een witte jas, hoor zijn stem: mevrouw, mijnheer, dit is zeer, zeer ernstig. Ik huil tot ik eindelijk uitgeput in slaap val.
~
Het is dinsdagmorgen en ik wil niet naar Suze. Bang voor wat ze gaat zeggen. Tegen mij, tegen haar ouders, tegen anderen. Misschien heeft ze het al verteld en moet ik bij haar moeder komen, die ontredderd en geschrokken zal vragen of het waar is. Ik wil niet gaan, maar ik ga toch. Als ik het erf oploop, bonkt het hart me in mijn keel. Suze doet alsof er niets gebeurd is. Alles lijkt normaal. Maar toch is het anders. Anders voor mij. Ik praat zonder iets te zeggen, lach zonder vrolijkheid. Spelen wil ik niet. Niet meer.
Ook de woensdagmorgen gaat voorbij. In de middag blijf ik thuis om kindertelevisie te kijken. Voor het eerst. Op alle andere woensdagen was ik liever bij Suze. Maar vandaag niet. In de namiddag is er een jeugdfilm en in de slotminuten van deze film rent een tienerjongen door een open veld. Hij is op de vlucht, hij hijgt en kijkt steeds angstig over zijn schouders. Op de boerderij ziet een meisje het allemaal gebeuren. Snel springt ze op haar paard en zet de achtervolging in.
De jongen versnelt, maar hij is kansloos. Binnen een mum van tijd is het meisje bij hem. Ze dirigeert het paard vlak naast hem en laat zich dan pardoes bovenop hem vallen. Er is niet eens sprake van een gevecht. Ze zit bovenop hem, haar knieën drukken op zijn bovenarmen en haar handen pinnen zijn polsen tegen het gras. De jongen trapt en schopt, probeert alles om los te komen. Maar het lukt niet. Heel langzaam wordt zijn verzet minder, totdat hij uiteindelijk roerloos en hijgend om genade vraagt.
Ik zweef op een wolk van genot de nacht in. De volgende ochtend ren ik voor dag en dauw naar Suze. Ze heeft de film ook gezien en ineens is alles anders. We spelen de scène tien, twintig, vijftig, honderd keer na. Suze die achter me aan rent, me onderuit haalt en bovenop me gaat zitten. Ze vindt het niet meer raar dat ik wil verliezen. Ze plaagt me als ik onder haar spartel, dwingt me nog een keer om genade te vragen. En nog een keer.
Op vrijdag fietst haar oudere broer Lou voorbij. Als hij ons ziet, schreeuwt hij: “Dat vind je zeker lekker, hè?” Suze zit bovenop me en kijkt verbaasd op me neer. Dan schieten we beiden in de lach en spelen het nog een keer na.
Snel daarna groeien we uit elkaar. De tienertijd brengt nieuwe scholen, nieuwe vrienden. Toch, als ik mijn ogen sluit, zie ik weer die zolder voor me. Ik zie de plek waar we zaten, de banen van het zonlicht, het stof op de vloer. Ik zie haar gezicht, hoor haar woorden, zo duidelijk en helder alsof ze tien seconden geleden gesproken zijn. Het is alsof ik dat moment voor altijd met mijn zintuigen heb vastgelegd.
De liefde om weerloos onder een vrouw te liggen is altijd gebleven. Het is een hartstocht, een passie die met de jaren alleen maar sterker geworden is. Maar het is moeilijk om het opnieuw te mogen beleven. Na jaren zoeken kan ik dat met zekerheid zeggen. Slechts een paar maal is gelukt de schoolgirl-pin (zoals de Engelsen het zo prachtig noemen) te herbeleven. En hoewel onvergetelijk, was er ook de verbazing, soms bijna het onbegrip bij die vrouwen.
Misschien dat alleen Suze het volledig begrijpt.
slaaf jan
Als jongen en nu als bedaagde man vond en vind ik het echt een heerlijk iets als een vrouw of meisje schrijlings bovenop mij zit.
Ik voel me echt een stukje eigendom van haar en ben zo een gelukkige en velig geborgen slaaf.
Een spellingfout in de vorige reactie:
Als jongen en nu als bedaagde man vond en vind ik het echt een heerlijk iets als een vrouw of een meisje schrijlings bovenop mij zit.
Ik voel me echt een stukje eigendom van haar en ben zo een gelukkige en veilig geborgen slaaf.
Welke vouw wil er nog meer bovenop mij zitten?
Een zeer vermakelijk verhaal : het sterke meisje Suze en de slaaf Jan.
Een hoogst merkwaardige en uitdagende uitzondering, die geestig en duidelijk de algemene regel bevestigt.
Esther en Carla
In mijn vrijgezellentijd heb ik geweldig genoten van de twee bovengenoemde meesteressen, die mij heerlijk, toch zachtzinnig vernederend, tot hun bezit wisten te maken.
Zo’n heersende vrouw klemde mij tussen haar dijen, wiegde mij zo heen en weer als haar geliefde speelgoed.
Als ze mij daarna met de hand bevredigde, terwijl ze schrijlings bovenop mij zat… Een verrukkelijk iets om in haar macht te zijn, tegelijk beschermd en gestreeld… Als slaaf lekker lui liggen en verwend worden!
Ik vond het een onvergelijkbare ervaring om dat milde zitvlees bovenop me te voelen, daarbij ingesloten door die volle, zachte maar toch dwingende vrouwendijen…
De wijze meesteres gaf mij het overheerlijke gevoel om niets anders te zijn dan een nietig stukje eigendom, haar dankbaar bezit.
Nu, als getrouwde man, heb ik er genoeg aan oom van één en dezelfde vrouw te zijn.
Dit zou ik graag mee willen maken.
Misschien dat sommige dingen wel altijd een wens zullen blijven.
René, misschien dat je zulke dingen wel eens werkelijk mee zult kunnen maken. Maar in je eigen verbeelding en voorstellingen kun je er al heel sterk en intensief van genieten!
Ik ken deze voorliefde ook. In mijn jeugd deden we wel eens een soort olympische spelen voor een paar kinderen uit de buurt. Ik was 14 en won het hardlopen doorgaans wel omdat ik twee jaar ouder was dan mijn zusje en haar vriendin. Bij judo (zeg maar worstelen in de zandbak) verloor ik een paar keer van de vriendin van mijn zusje, ondanks dat ik twee jaar ouder was. Zij zat echter op judo en wist me telkens in een houdgreep te krijgen, waarop ik moest aftikken. Eén keer was ik al zo vermoeid geraakt dat ik op mijn rug belandde. Ze zag haar kans schoon en sprong bovenop me. Met haar knieën zette ze mijn handen vast en schoof met haar lichaam naar voren, zodat ik haar er ook niet af kon krijgen. Ze moest enorm lachen dat ze me zo verslagen had. Ik voelde me vernederd, te meer daar mijn zusje ook hard moest lachen. Later heb ik dit in het commerciële circuit ook geregeld beleefd. Ik heb dit herbeleefd met zeker zeven dames. Hoewel ik sportief genoeg ben, was ik tegen al die meiden kansloos.